Stel je voor, dat je door een ziekte vanaf je geboorte nog nooit je armen hebt kunnen bewegen. En opeens lukt het. Dat zou een niet te beschrijven blijdschap opleveren. Je zou zwaaien met je armen en iedereen zou het mogen zien. Je zou logischerwijs je geluk niet op kunnen.
Bedenk eens, dat je nog nooit één woord hebt kunnen spreken en opeens lukt het. Je praat honderduit. Hoe geweldig zou dat zijn; een groot wonder! Iedereen zou willen horen wat je te zeggen hebt, want dat is dan toch helemaal nieuw.
Als je nog nooit één stap hebt kunnen zetten en opeens kan je het en goed, hoe zou je dansen van blijdschap. Je zou rennen en springen, zoveel als je kunt. De mensen zouden in hun handen klappen en zeggen: "wat een wonder is hier gebeurd."
Je hebt nog nooit kunnen zien en dan gebeurt het: je ziet alles. Wat een onbeschrijflijk aantal beelden en indrukken heb je dan te verwerken. De blauw van de lucht, het groen van het gras, gezichten, uitdrukkingen, het landschap rondom. Al die kleuren en vormen, dat licht- en lijnenspel. Je kijkt iedereen aan en ze zullen uitroepen hoe onbegrijpelijk het is, dat je opeens kunt zien.
Vertel me, welk wonder is nu eigenlijk het grootste? Het feit dat één mens opeens kan zien, of dat wij allemaal al van nature dat zicht hebben? In ons beleven, ons zien, bewegen en spreken ligt het wonder van ons leven besloten. Tenminste: voor wie dit zien kan.
(uit eigen boekje 'De Zon die Schijnt' 2002)